Bouw Koppelpoort (ook wel Spoeypoort=spuipoort genoemd)

Uit Tijdbalk Amersfoort
Ga naar:navigatie, zoeken
De printervriendelijke versie wordt niet langer ondersteund en kan mogelijk weergavefouten bevatten. Werk uw browserbladwijzers bij en gebruik de ingebouwde browser printfunctionaliteit.

tot 800 800-900 900-1000 1000-1100 1100-1200 1200-1300 1300-1400 1400-1500 1500-1600 1600-1700 1700-1800 1800-1900 1900-2000 vanaf 2000

1393 tot 1427


Onderwerp(en)

Bron(nen)

Gebeurtenis

De muren en poorten werden o.a. gebouwd met stenen die als boete geleverd werden door mensen die een misdrijf hadden begaan. Een bijkomende "straf" was, dat men de stenen zelf bij de steenfabriek moest gaan kopen en vervoeren naar de bouwplaats. Dit systeem was zeer tegen de wil van de bisschop van Utrecht. Bij de stadsrechtverlening in 1259 was namelijk bepaald, dat de bisschop 1/3 deel van de opgelegde boetes zou ontvangen.

De oudst bekende vermelding van de Koppelpoort is te vinden in een stadsrekening van 1427, die in het Archief Eemland aanwezig is.

De Koppelpoort is een gecombineerde land- en waterpoort, de enige van deze soort die nog in Nederland aanwezig is. Oorspronkelijk waren het twee losstaande poorten, waarvan de waterpoort de oudste was. Men sprak van de Koppelpoorten, genoemd naar het gebied net buiten de poort (met gemeenschappelijke of gekoppelde grond), nu het Gildekwartier. De poort had verschillende doelen:

  • verdediging tegen vijanden,
  • weren van ongewenste personen,
  • voorkomen van illegale invoer van artikelen, waarvoor invoerrechten betaald moesten worden,
  • waterbeheersing [b.v. bij storm uit het noorden werd het balkenschot neergelaten, maar dat gebeurde ook bij geringe wateraanvoer uit de Gelderse Vallei (zie hyperlink), teneinde water in de grachten te houden voor drinkwater en bierbereiding, en ook om daarmee stankvorming (afval werd in de grachten gegooid !) tegen te gaan]

De poort werd ook spuipoort genoemd. Door het sluiten van de waterpoort kon men het water in de stad houden in tijden van droogte of het juist laten weglopen, als er teveel water zou zijn. Ook kon men het Zuiderzeewater, dat soms de Eem werd opgestuwd bij noordwesterstorm buiten de deur houden. De waterpoort kon worden gesloten door een ongeveer 2000-kilo zwaar balkenschot, dat hangt aan een vaste balk en een 11 meter lange boomstam, nog de originele uit ca. 1400. Deze boomstam kon men laten draaien, waardoor het schot op en neer bewogen werd. Dit gebeurde door in twee grote raderen, tredmolens, mensen te laten lopen. Daarvoor werden vaak misdadigers gebruikt, die dan 's avonds om zes uur (sluitingstijd) en 's ochtends om 8 uur (openingstijd) van de Dieventoren (zie onderwerp) naar de poort werden gebracht om hun werk te verrichten. Per rad had men drie mannen nodig, de "raddraaiers". Het mechanisme is in 1987 gerestaureerd, waardoor alles weer functioneert.

In het poortgebouw was ook een ruimte in gebruik bij het zakkendragersgilde, waarvan de leden Christoffelsgasten genoemd werden, naar hun schutspatroon, de heilige Christoforus (zie hyperlink "Christoffel"), die Jezus op zijn schouders over een rivier zou hebben gedragen. Zijn Griekse naam "Khristophoros" betekent "Christusdrager". De zakkendragers losten zeeschepen, die voor de poort moesten blijven liggen en laadden de goederen over in kleine bootjes, op karretjes of op de schouders, om ze zo de stad binnen te brengen.

Aan de buitenkant van de waterpoort bevindt zich een houten uitbouw, een "mâchicoulis" (ook als machicoulis geschreven). Door gleuven in de bodem kon men kokende olie, pek of mout van de vele Amersfoortse bierbrouwerijen op de vijand werpen, als die de poort te dicht was genaderd. De Amersfoorters hebben het moeilijke Franse woord verbasterd tot "mezenkouw" (ook geschreven als mezekou, mezenkooi en mezekooi; zie ook de hyperlink "Terminologie verdedigingswerken").

Aan de buitenkant hangt een bel voor schippers die na sluitingstijd van de poort aankwamen, laten weten dat ze de nacht binnen de veilige muren wilden doorbrengen. Via een klein deurtje in de grote deuren van de landpoort konden ze dan worden binnengelaten.

Aan de zuidkant van de poort is in 1618 (zie aldaar) een smal poortje in de stadsmuur gemaakt, waardoor een ruiter te paard kon. Dat was speciaal voor de ruiters die met hun paarden schepen van/naar de stad sleepten langs het jaagpad (richting de Melm; zie bij 1457, 1555 en 1618).

Voor foto's kies als zoekterm Koppelpoort onder hyperlink "Beeldbank".


Link(s):